Nieuw onderzoek naar genetische bron voor empathie

Er zijn twee belangrijke vormen van empathie. De wereld door de ogen van een ander kunnen bekijken (cognitieve empathie) en meevoelen met de belevingswereld van een ander (affectieve empathie). De een is er beter toe in staat dan een ander. Maar hoe komt dat?
Nieuw onderzoek naar genetische bron voor empathie

Volgens nieuw onderzoek spelen de genen een rol bij de ontwikkeling van empatische vermogens. Wetenschappers van de University of Cambridge bekeken onder leiding van promovendus Varun Warrier het dna van meer dan 46.000 personen. Zij stonden allen een speekselmonster af en beantwoordden aanvullend een enquête.

Het is de allereerste keer dat zo’n grote studie is gedaan naar de rol van genen in relatie tot empathisch vermogen. Warrier: “Dankzij dit onderzoek zijn we erachter gekomen dat genen voor 10% verklaren hoe empathisch iemand is.” Dit lijkt overeen te komen met bevindingen uit een andere studie. Hierin werden eeneiige- en twee-eiige tweelingen onderzocht.

Een andere ontdekking die het team van Warrier deed, bevestigt nogmaals de theorie dat vrouwen empathischer zijn dan mannen. Dat verschil had overigens niets met het dna te maken. Waarin het sekseverschil dan wel zit, heeft mogelijk te maken met de invloed van hormonen, ontwikkeling van sociale vaardigheden en overige nog niet vastgestelde factoren. Van de 10% empathisch vermogen die door genen wordt bepaald, bleek ook dat iemand die minder empathisch is, een hoger risico op autisme heeft.

Hoewel dit resultaat weer nieuwe inzichten geeft in de factoren die empathisch vermogen verklaren, is het slechts een nieuw stuk van de puzzel. Nu dat stukje gelegd is willen de wetenschappers ook zoeken naar de precieze genen in het dna die verantwoordelijk zijn. Daarnaast zegt Warrier dat het net zo belangrijk is om meer te weten te komen over de 90% die met andere factoren te maken hebben.

Stukje bij beetje wordt het dan duidelijker waarom de een juist wel of niet beter in staat is om zich in een ander te verplaatsen. Dat zal voor onder andere mensen met autisme een uitkomst bieden. Van hen is bekend dat ze hier meer moeite mee hebben. Het volledige onderzoek is gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Nature.

 

(Bron: Mijn Gezondheidsgids)